Algemeen

Voor een stuiver met de paardentram

    • Een tramkaartje, een biljet, een plaatsbewijs, overstapje,10-rittenkaart of via de strippenkaart naar de OV-chipkaart, feitelijk draait het allemaal om een “vervoerbewijs”. Een bewijs dat je betaald hebt voor je vervoer van A naar B.
      Verzamelaars van vervoerbewijzen beschikken soms over hele bijzondere of eenmalig uitgegeven bewijzen waarmee duidelijk mag worden dat er tussen een enkeltje en een OV-chipkaart duizenden uitvoeringen van vervoerbewijzen zijn uitgegeven.

      boekje059

      De paardenomnibus bij de Beurs

      Het verschijnsel is vanzelfsprekend gekoppeld aan het onderwerp tarieven, een geliefkoosd onderwerp waarover veel te vertellen valt.

      De Nieuwe Omnibus Onderneming De Eendracht, die een paardenomnibus exploiteerde vanaf de Hoflaan in Kralingen via de Hoogen Zeedijk, Hoogstraat, Westnieuwland, Beurs, Wijnstraat, Wolfshoek, Leuvehaven, Westerstraat en het dok tot aan het Park. Met als standplaats de brug bij de Beurs kon tot wel 6 keer per dag de reis worden gemaakt tegen een tarief van 20 cent. Vanaf de Beurs naar de Hoflaan koste 12 cent en vanaf de Beurs naar het Park 10 cent.
      Met de start van de eerste paardentramlijn van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij op 1 juni 1879 tussen de Beurs en de Crooswijkschekade bedroeg het tarief 10 cent. Een voor die tijd overigens behoorlijk tarief dat, bij geregeld vervoer, alleen voor de gegoede burgerij betaalbaar was.

      18911001 Tariefsverlaging

      De tariefsverlaging per 1-10-1891

      Inmiddels had de RTM op 9 april 1880 ook een start gemaakt met het vervoer naar de buurgemeenten Delfshaven en later Schiedam. Eerst met een paardentram op het traject tussen de Nieuwe Binnenweg en de Havenstraat en vanaf 12 januari 1882 met de stoomtram welk traject op 5 mei was uitgebreid tot de route Van Oldenbarneveltstraat-Schiedam.

      Met de komst van de stoomtram kreeg de passagier ook de keuze om zich 1e of 2e klas te laten vervoeren, wat vanzelfsprekend in de prijs tot uitdrukking kwam.
      Het ingevoerde sectietarief gaf de reiziger de keuze voor een rit Schiedam-Rotterdam 30/20 cent, Delfshaven-Schiedam 20/15 cent en Rotterdam-Delfshaven 15/10 cent.
      Een op 29 juni 1881 gedaan verzoek tot invoering van een sectietarief op alleen het Rotterdamse trajectdeel werd afgewezen om later toch gerealiseerd te worden, wat een tarief opleverde van 10/5 cent. De op 1 oktober 1891 ingevoerde tariefswijziging op de paardentramlijnen gold nog niet voor de lijn naar Schiedam. Die werden eerst per 1 mei 1892 verlaagd tot respectievelijk 22,5/15, 15/10, en 10/7,5 cent. Bovendien was er de reeds genoemde mogelijkheid om abonnementen, schoolkaarten en couponboekjes met sectiekaartjes aan te schaffen met gereduceerde tarieven. Een dergelijk sectiekaartjes kostte dan in plaats van 7,5 slechts 6¼ cent.
      Maar de directie van de RTM was ook niet te beroerd om de kinderen van enkele openbare scholen in Delfshaven die op 11 september 1891 naar de Diergaarde wilden, voor half geld te laten rijden!

      SLTM-0-7

      Het begin van de sectiegrens in Hillegersberg

      Schiedam, Schieland en Overschie
      De RTM was natuurlijk niet de enige vervoerder met een tariefbeleid.
      Aangezien het vervoer geen overheidsinitiatief betrof maar particulier, moesten er investeerders gevonden worden die met de aanschaf van aandelen de realisatie mogelijk maakten
      De Schielandsche Tramweg-Maatschappij opende op die wijze op 29 december 1882 een paardentramlijn op het traject vanaf het Hofplein naar Hillegersberg. Het leidde tot een sectietarief waarbij het deel vanaf het Hofplein tot de uitspanning van Vrouwe Romein werd overlapt door het deel van huize Landzicht tot de Dorpsstraat in Hillegersberg.

      Het tarief voor elke sectie bedroeg 10 cent wat betekende dat het volgen van de hele route 20 cent koste. Dat later de RTM de paarden voor de “Schielandsche” ging leveren en verzorgen, deed daaraan niets af. Het duurde echter nog tot 1 januari 1919 voor de lijn door de inmiddels opgerichte RETM werd overgenomen en geëlektrificeerd.

      In Schiedam troffen de bewoners op de Koemarkt niet alleen de stoomtram naar Rotterdam aan maar vanaf 19 september 1902 ook de uit twee lijnen bestaande Schiedamsche Tramweg Maatschappij.
      De eerste lijn A vanaf Station Schiedam naar de Koemarkt en de lijn B vanaf de Koemarkt naar het Hoofdplein. Beide lijnen hanteerden een tarief van 5 cent. Maar het aanvankelijke succes in de eerste maanden verdween snel. Alleen het eerste jaar werd winst gemaakt en dividend uitgekeerd. Ook een in 1906 ingevoerde tariefsverhoging tot 7,5 cent voor de gehele lijn had niet het gewenste resultaat.
      In 1911 nam de RTM de exploitatie over maar de gestegen kosten, mede door de Eerste Wereldoorlog, leidde in 1917 tot het einde van de lijn.

      De verbinding met Overschie heeft vele vormen gekend. Van trekschuit via omnibus naar paardentram, motortram en gewone bus.
      Uit de vroegste periode is weinig bekend. Pas toen de RTM, na het dodelijke ongeval met de stoomtram van de IJSM, in 1890 het vervoer overnam, begon het tarief in de pas te lopen met de ontwikkelingen zoals die op de lijn naar Schiedam.
      De paardentram die vanaf 14 december 1890 het vervoer verzorgde behoorde natuurlijk wel tot de buitenlijnen en er werd een tarief van 15 cent gehanteerd.

      Op 1 oktober 1901 werd door de RTM het stelsel van overstapkaartjes à 10 cent ingevoerd waarna het aantal reizigers in één maand met 229.846 steeg. Op deze datum werden ook retourbiljetten op de lijnen naar Schiedam en Overschie ingevoerd.
      Het zou de laatste tariefswijziging zijn voor de overgang per 1 april 1904 naar de RETM.