Paardenomnibus 111

DE PAARDEN-OMNIBUS 111
(de museumcollectie besproken)

In de bewaard gebleven collectie museumvoertuigen van de RET bevindt zich een bijzonder voertuig niet voortbewogen door enig mechanisch door mensen uitgedachte aandrijving; De Paarden-Omnibus 111.

Omnibus 111 tijdens de VVV-week in 1934 op de binnenplaats van remise Delfshaven

Omnibus 111 tijdens de VVV-week in 1934 op de binnenplaats van remise Delfshaven

Er kan hier met recht worden gesproken over een heel bijzonder voertuig omdat voor zover bekend geen andere Omnibussen voor openbaar stadsvervoer zijn blijven bestaan in Nederland.
Als we dit voertuig nu nader bekijken dan zien we eigenlijk een rijtuig van een beperkte grootte (van voorbalkon tot achterbalkon van 4,20 meter bij een breedte van 1,62 meter. Betrekkelijk kleine voorwielen en grote achterwielen. Er is een open voorbalkon voor de wagenvoerder en 4 staande passagiers. Een open achterbalkon voor de conducteur en 5 staande passagiers.

Bel en zweep onder handbereik van de wagenvoerder

Bel en zweep onder handbereik van de wagenvoerder

De wagenvoerder mende vanaf het voorbalkon twee paarden die via een houten disselboom en dissel aan de voorste draaiende as waren aangespannen. Het mennen van deze twee paarden moest natuurlijk met grote kennis van zaken worden gedaan omdat het rijtuig over geen enkele vorm van remmen beschikte. Het moest dan ook door middel van de paarden worden gestopt. Om het overige verkeer te waarschuwen beschikte hij over een bel aan de dakrand van het voorbalkon die met een leren riem kon worden geluid. Het enig andere gereedschap was een zweep.

Comfort?
De gesloten binnenruimte kon worden bereikt vanaf voor- en achter balkon door twee schuifdeuren. In dit gesloten deel waren twee zitbanken in de langsrichting geplaatst. Deze waren met vaste kussens gevuld met paardenhaar en met rood trijp bekleed. 10 personen konden met enige moeite hierop een zitplaats vinden. De glazen ramen konden door middel van leren riemen half open worden gezet als het binnen te warm zou worden.
In deze binnenruimte was aan de voorzijde tegen het dak aan, aan weerszijde een klein kastje gemaakt met een glazen deurtje. In dit kastje kon als verlichting een olielamp worden geplaatst. Dit weerspiegelt dan door middel van een spiegel de ruimte in en via een lens geslepen rond glaasje door de voorwand in de rijrichting.

Licht via spiegels van buiten naar binnen.

Licht via spiegels van buiten naar binnen.

Het gehele rijtuig is vervaardigd van hout met enige ijzeren onderdelen. Ook de gespaakte wielen waren van hout met een ijzeren band. Een ijzeren ring op de vooras maakte dat deze mits met vet ingesmeerd redelijk makkelijk kan draaien. Voort was wat ijzer gebruikt voor het ondersteunen van het dak op de uiteinden van de balkons en ter bevestiging van de instaptrede.
De veerpakketten en assen waren uiteraard ook van ijzer. De vooras is uitgerust met elipsveren en de achteras met halve elipsveren. Toch zullen deze veren niet veel hebben bijgedragen aan het rijcomfort. De bestrating bestond niet uit glad asfalt maar voornamelijk met wat geluk uit basalten kinderhoofdjes. Ook zal de combinatie ijzerbeslagen wielen en kinderhoofdjes voor de nodige herrie hebben gezorgd.

Een fors veerpakket

Een fors veerpakket

Af fabriek
Paarden – Omnibus RTM 111 werd gebouwd door M.L. Hermans & Co te ’s-Gravenhage rond vermoedelijk 1870. De opdrachtgever of eerste eigenaar kon niet worden vastgesteld. Dit mede door het feit dat in het algemeen praktisch niets bewaard is gebleven over de geschiedenis van de Omnibussen en de leveranciers daarvan.

Een affiche van leverancier M.L. Hermans uit 1860

Een affiche van leverancier M.L. Hermans uit 1860

Er mag worden verondersteld dat de “ Omnibusdienst Rotterdam” van de heer C.A. Schuld de eerste eigenaar was. De heer Schuld had op dat moment een Omnibusdienst van het Oostplein naar museum Boymans (het huidige Schielandshuis). Dat dit mogelijk zo is blijkt uit de beschrijving van de overname van dit bedrijf door de RTM in 1889 waar wordt vermeld dat 1 omnibus uit een serie met de nummers 109 tot en met 113 uit deze inboedel is meegekomen. De veronderstelling dat dit dan de 111 moet zijn geweest is zeker gerechtvaardigd. Op 12 oktober 1903 stopte de RTM met het rijden met stoomlocomotieven op het traject Coolsingel Delfshaven van de lijn naar Schiedam. De paardentram werd de vervanger. Deze paardentram dienst zou in het begin het passagiers aanbod niet hebben kunnen verwerken. Ter ondersteuning zou voor een korte periode Omnibus 111 hebben gereden. De RTM heeft hem uiteindelijk in 1916 afgevoerd.

De feestrit in 1934

De feestrit in 1934

Wat er direct daarna met dit voertuig is gebeurd is volledig onbekend. Er wordt vermeld dat het rijtuig rond 1930 door enkele particulieren met historisch besef is aangekocht en als geschenk is aangeboden aan de directie van de Rotterdamsche Elektrische Tram ter uitbreiding van de museumcollectie.

De paardenomnibus tijdens de feestrit in 1934

De paardenomnibus tijdens de feestrit in 1934

Op 5 september 1934 werden in Rotterdam folkloristische optochten gehouden in het kader van de VVV week. Een van de deelnemers was de Omnibus 111. Voor zover nu bekend is deze Omnibus daarna niet meer op straat geweest en leidde een vergeten bestaan in de diverse remises van de RET.

Museum
In de jaren 60 van de vorige eeuw werd er anders gedacht over vervoerbedrijven en hun geschiedenis. Het moest allemaal moderner en tenslotte was een vervoerbedrijf geen museuminstelling. Daarom werd het plan opgevat om de gehele collectie over te dragen aan het Spoorweg Museum te Utrecht. In mei 1975 is er opnieuw sprake van het overbrengen naar Utrecht van de gehele collectie. Na diverse protesten werd het eigendom niet overgedragen, maar wel het beheer.

De paardenomnibus in het spoorwegmuseum in Utrecht

De paardenomnibus in het spoorwegmuseum in Utrecht

Alles inclusief de Omnibus 111 ging in mei 1975 naar Utrecht en werd gedeeltelijk in de open lucht tentoon gesteld. Gebrek aan onderhoud en weersinvloeden hadden geen goede invloed op het materieel. Het verpauperde en verrotte letterlijk. Veranderde inzichten bij het Spoorwegmuseum en de RET leidde er toe dat de collectie, met de Omnibus 111 terug kwam naar Rotterdam. En opnieuw verdween de collectie in de vergetelheid.

In juni 1999 is in alle stilte een rit gemaakt met deze Omnibus om de conditie te kunnen beoordelen. Tijdens en na deze rit kon worden vastgesteld dat het gehele voertuig ondanks de ouderdom in redelijk goede conditie is.

De proefrit in juni 1999

De proefrit in juni 1999

Wel is het zo dat de vochtigheid van het houtwerk veel te laag is en dat diverse houtverbindingen hierdoor zijn los gegaan. Ook zijn de metalen wielbanden van diverse wielen los komen te zitten door verdroging en krimp. Het lakwerk is redelijk maar is niet meer origineel. In 1975 voordat het voertuig naar het Spoorwegmuseum ging is het in de RET werkplaats geheel geschilderd. De houten chassisbinten zijn bij eerdere opknapbeurten verstevigd met metalen binten. Deze zijn door roestvorming aangetast.

Restauratie?
Een gedegen restauratie zou, om dit zeer unieke voertuig in stand te houden, nodig zijn. Dan zou het mogelijk moeten zijn om dit voertuig bij zeer, zeer speciale gelegenheden weer op straat te brengen.
Bij dit onderzoek zijn nog enkele verrassende bevindingen gedaan. Aan het chassis werd ontdekt dat de vooras niet altijd op de huidige plaats heeft gezeten, maar ongeveer 80 cm verder naar achteren. Dus onder het gesloten deel van het rijtuig. Ook aan de houtconstructie is te zien dat het voorbalkon er later is aan gezet. Ook de daklijst aangebracht rond de balkons loopt niet door langs het gesloten deel van het voertuig.
Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat het voorbalkon en mogelijk het achterbalkon van oorsprong niet aanwezig waren. De plaats van de wagenvoerder moest dus een andere zijn. Onderzoek naar andere rijtuigen wees uit dat de meest waarschijnlijke plaats dan op het dak was. Er mag veronderstelt worden dat de huidige achterwielen de oorspronkelijke voorwielen waren en dat achter grotere wielen waren gemonteerd.

Omnibus voor het Zuider Volkshuis aan de Brink in Rotterdam Vreewijk  op 10 november 1918 als extra tram mogelijk met bezoekers t.g.v. de opening van dit Volkshuis op 3 november 1918.

Omnibus voor het Zuider Volkshuis aan de Brink in Rotterdam Vreewijk op 10 november 1918 als extra tram mogelijk met bezoekers t.g.v. de opening van dit Volkshuis op 3 november 1918.

De term omnibus (uit het Latijn “ voor allen”) is in het verleden nogal breed gebruikt voor allerlei soorten van openbaar vervoer. Men sprak bijvoorbeeld ook over een omnibusdienst als dit in feite eigenlijk een diligencedienst was, zoals die bijvoorbeeld tussen Rotterdam en ’s-Gravenhage. Wat wij nu interlokaal vervoer zouden noemen. Omnibussen worden nu meestal geassocieerd met openbaar vervoer binnen stadsgrenzen.
Van deze diligences en Omnibussen zijn wel exemplaren bewaard gebleven en die kunnen worden bewonderd in het Nationaal Rijtuig Museum te Leek.

In de afgelopen tientallen jaren hebben diverse particulieren, medewerkers van de RET, de Tramweg Stichting en de Stichting Veteraan Autobussen de handen in een geslagen om deze collectie te redden en bekend te maken aan een breder publiek. Hieruit is onder meer de “Stichting RoMeO” ontstaan die gevestigd is in de oude RET remise aan de Kootsekade te Rotterdam Hillegersberg. Daar heeft Omnibus 111 een prominente plaats gekregen in de museumopstelling.

Nu te bewonderen in de oude tramremise Hillegersberg aan de Kootsekade.

Nu te bewonderen in de oude tramremise Hillegersberg aan de Kootsekade.

Tekst en foto’s: J. Harmsen.
Historische foto’s: Gemeente Archief Rotterdam.

meer foto’s klik hier